Bij antisemitisme en discriminatie van de LHBTIQ+ gemeenschap hebben belagers vaak een niet-westerse achtergrond. Dat is wat de slachtoffers hiervan in meerdere onderzoeken aangeven, schrijft Leefbaar-raadslid Tanya Hoogwerf, die deze signalen serieus zegt te nemen en nog steeds versneld een door Rotterdam gesteund nader onderzoek wil.
Haar eerste verzoek werd op 8 juli van deze maand weggestemd. ‘’De gemeenteraad blijft dus wegkijken voor de realiteit. Om antisemitisme en homodiscriminatie te stoppen is een hardere aanpak vereist, en moet er een serieus onderzoek komen naar de opvattingen en achtergronden van de daders van antisemitisme en homodiscriminatie’’, beklemtoont Hoogwerf.
‘’Zo blijkt uit onderzoek dat veel Joodse inwoners van Rotterdam geen keppeltje durven te dragen en dat ze weinig vertrouwen hebben in de gemeentelijke aanpak van antisemitisme.’’
‘’De onderzoeken met signalen over de daders van homohaat en Jodenhaat stapelen zich op’’, laat Hoogwerf namens de fractie van Leefbaar Rotterdam weten. ‘’Onlangs verscheen in Amsterdam het rapport ‘Actieonderzoek Anti-discriminatie LHBTIQ+’, waarbij de onderzoekers aangaven overeenkomende kenmerken met betrekking tot de daders tegen te komen. Zo stelde het rapport: ‘Door de respondenten van dit onderzoek worden de daders vaak aangeduid als Amsterdammers met een niet-Nederlandse achtergrond.’’
Stopt u met wegkijken?
Daarnaast verscheen dit jaar in Rotterdam het rapport ‘Openlijk Joods, maar niet altijd’. Uit dit onderzoek onder Joodse Rotterdammers blijkt dat het merendeel het idee heeft dat het antisemitisme dat zij en anderen ervaren met name vanuit moslims komt. ‘’Specifieker noemen sommige respondenten Marokkaanse jonge mannen als de groep die antisemitisme in de openbare ruimte het vaakst uit.’’
''Ook Europees zijn er onderzoeken gedaan naar de achtergronden van de daders van antisemitisme. In 2018 stelde een groot Europees onderzoek over antisemitisme: ‘Bijna een derde (30%) gaf aan dat de dader iemand was met een (vermoedelijk) islamitisch extremistische opvatting. In 20% van de incidenten was de dader volgens het slachtoffer iemand met een politiek linkse opvatting, in 13% van de incidenten iemand met een politiek rechtse opvatting en in 5% van de incidenten iemand met een christelijk extremistische opvatting.’’
De brief aan het Rotterdamse stadsbestuur eindigt met de vraag van raadslid Hoogwerf: ‘’Bent u van plan om te stoppen met wegkijken en het bedrijven symboolpolitiek, en gaat u eindelijk eens werk maken van een harde aanpak van homodiscriminatie en antisemitisme? En zich daarbij specifiek richten op de veroorzakers van deze terreur?’’