Ook in de voetbalstadions moeten we leven met de nieuwe tijden

29 October 2024, 11:14 uur
Columns
mainImage

Ook vroeger ging je naar het stadion voor meer dan alleen de wedstrijd. Je verheugde je op je slappe kroketje of warme worst. Die kroket kon je niet aan één kant horizontaal vasthouden. Dan boog het namelijk schitterend langzaam, als een erectie na de ejaculatie, negentig graden omlaag. En zat er vlees in? Nee, meel, uitsluitend meel. Maar lékker!

Die warme worst was ook een feestje. Hij lag spartelend op je te wachten op een soort bolderkar, in een enorm grote grijze dampende kookpan. De worstverkoper – in wit koksjasje, dan leek het vertrouwd en allerminst een serieuze bedreiging voor de volksgezondheid – stak een voor de helft ontblote harige arm in de ketel en toverde er jouw traktatie uit. Grijs papiertje er omheen en smullen maar. Tot aan de rust zelfs, want voordat je dat ding inclusief taai velletje had weggekauwd, waren er driekwartier voorbij.

Dorus, Meneer Cor Steyn en Joe Andy

Er was ook vertier. Zo heette entertainment vroeger. Dan kwam bijvoorbeeld een halfuur voor de aftrap de Marinierskapel met een man of tweehonderd strak in het gelid de plaggen uit het gras spelen. Met de Koning Voetbal Mars als heerlijk hoogtepunt. En allemaal gelijk eindigen, hoe knap was dat. Krijg weer kippenvel wanneer ik eraan denk. Ook nog glashelder in het plakboek van mijn gedachten: Dorus op de middenstip met Meneer Cor Steyn. Zou u mij misschien even op mijn rug willen krabbelen? Ik noem haar Charlotte en hem noem ik Bas, die dotten van motten in m’n ouwe jas. Wat een tijden. En dan legde circusgrootheid Joe Andy nonchalant een bal op z’n hoofd en wandelde ermee van het ene doel naar het andere. Deed hij onderweg ook nog een paar keer of hij struikelde, zodat het hele stadion hoorbaar de adem inhield. Maar gelukkig, God bestond toen nog, Joe slaagde erin het bruine monster zonder dat het de grond had geraakt in het verre doel te koppen. Waarna vanzelfsprekend een massale staande ovatie.

Aber das war einmal.

Nu is alles anders in en rondom de stadions. Er zijn legio kraampjes, complete café-restaurants en business boxen waar je kunt eten en drinken wat je wilt. Vroeger was je blij met een flesje Sinalco of Exota. Je vader dronk een pijpje Oranjeboom of Heineken bier, het meest getapt, dat heerlijke bier waar je graag in hapt. Dat was het wel zo’n beetje. Vandaag de dag is de keuze niet normaal meer zo groot, zowel in drank als spijs. Er zijn geen grenzen, alles staat in het teken van de klant verwennen. Want dat zijn we anno 2024 geworden, klanten. Geen bezoekers of supporters, nee, klanten.

Die klanten kunnen de Marinierskapel, Dorus en Cor Steyn op hun goed gevulde buiken schrijven. Het muzikale amusement bestaat nu eerst en vooral uit lawaai. Een dj, want zónder kan blijkbaar niet, zet de directe aanval in op onze trommelvliezen. Er dreunt een ongezond harde beat door het stadion. Waar je ook zit, je kunt je buurman niet verstaan, al maakt hij met z’n handen nog zo’n fraaie toeter om jou met z’n stem te bereiken.

De nieuwe tijd, net wat u zegt

Dan is het moment daar: op de velden verschijnen zangertjes. Hun beroepsgroep breidt zich met de week uit, het lijken wel wolven. Ze hebben schitterende artiestennamen en laten met hun identieke stemmen – ieder zangertje lijkt op de vorige en de volgende – moderne Nederlandstalige nummers door de stadions galmen. Ze doen geen vlieg kwaad en verhogen de feestvreugde, want iedereen zingt mee. Dat de meeste liedjes tekstueel nogal simpel zijn, ach, niemand die zich daar druk over maakt. Ze zijn in elk geval beter te pruimen dan de klanken waarmee Memphis Depay (met Akwasi), Noa Lang (met Ronny Flex) en andere egotrippers ons lastigvallen.

Alles bij elkaar vormen ze de hedendaagse Hollandse school van de muziekcultuur. De nieuwe tijd, net wat u zegt. Zo omschreef Friso Wiegersma dat gevoel in het door zijn levenspartner Wim Sonneveld gezongen mooiste Nederlandstalige lied aller tijden, Het Dorp. Met die nieuwe tijd hebben we maar te leven, of we willen of niet. Maar, zo stelde Wiegersma ook namens mij in dezelfde evergreen vast: het maakt me wel wat melancholiek.