lechts één keer eerder was ik in de Scheveningse gevangenis. Het moet eind jaren zeventig zijn geweest. Ik was in die tijd actief als rechtbankverslaggever voor de Haagsche Courant en mij werd gevraagd om voor gedetineerden een lezing te geven over het nut van rechtbankverslagen in dagbladen. Ik weet waarachtig niet meer wat ik daar allemaal heb verteld, maar het was een leuke bijeenkomst. Ik kwam er zelfs nog een paar oud-klasgenootjes van de lagere school tegen. Jongens die heroïne-verslaafd waren geraakt en daarna via winkeldiefstallen en auto-inbraken tenslotte bij roofovervallen waren uitgekomen.
Mijn bezoek deze keer gold echter niet het detentiecentrum, maar - zoals ’t in de volksmond heette - het ‘Oranjehotel’. Dat is het deel van de gevangenis dat de nazi’s tijdens de bezetting gebruikten om verzetsmensen, joodse onderduikers, Jehova’s getuigen en iedereen die van hun normen afweken op te sluiten. In vijf jaar tijd waren dat er zo’n 25.000 - van wie er ruim 250 de doodstraf kregen en op de nabijgelegen Waalsdorpervlakte werden gefusilleerd.
Vele duizenden ontliepen die laatste gang naar de duinen, maar belandden vanuit Scheveningen in de concentratiekampen Westerbork, Vught of Amersfoort. Om daarna doorgaans alsnog te eindigen in Auschwitz, Sobibor, Dachau of hoe al die voorportalen van de hel ook mochten heten. Met vrachtwagens werden de gevangenen naar station Staatsspoor gebracht. Daar wachtte hen een enkele reis met de Nederlandse Spoorwegen.
Zwarte bladzijde
Het is een zwarte bladzijde in de geschiedenis van de NS. Want het spoorwegbedrijf was niet alleen heel gewillig qua dienstverlening aan de bezetter, het verdiende er zelfs goed aan. Als de Duitsers niet snel genoeg betaalden, volgde er zelfs een aanmaning. Drs. R. den Besten, voorzitter van de raad van bestuur van de Spoorwegen, vond in 1995 nog dat er geen sprake was van een ereschuld. Maar medio 2020 drong het - na de nodige ophef - tot de nieuwe NS-directie door dat er wel degelijk iets goed te maken viel. Pakweg 5000 nog levende slachtoffers van weleer kregen een financiële vergoeding.
Omdat echter het merendeel van de treinpassagiers nooit was teruggekeerd, leek het een goed idee om ook iets te doen in de richting van instellingen die de herinnering aan die vreselijke tijd en de slachtoffers levend houden. Zo kregen de herinneringscentra Westerbork, Vught en Kamp Amersfoort geld. En ook het Nationaal Monument Oranjehotel.
Er zaten bekende Nederlanders in het Oranjehotel, zoals Erik Hazelhoff Roelfzema, Rudolph Cleveringa, Anton de Kom, George Maduro en Titus Brandsma. De eerste verzetslieden van De Geuzen als ook de Stijkelgroep kwamen hier terecht, evenals de tientallen Haagse communisten die dankzij de vooroorlogse dossiers van de politie, op 12 augustus 1941 van hun bed waren gelicht. Maar ook mensen die niets meer hadden gedaan dan naar de radio geluisterd.
Anton Mussert
Na de bevrijding werden diezelfde cellen in het Oranjehotel gebruikt om landverraders, collaborateurs en oorlogsmisdadigers op te sluiten. NSB-voorman Anton Mussert bracht er in mei 1946 zijn laatste uren door, voordat hij op diezelfde Waalsdorpervlakte werd geëxecuteerd. Zo ook de beruchte Anton van der Waals, die infiltreerde in verzetsgroepen en tientallen mensen aan de Sicherheits Dienst uitleverde.
Uiteindelijk werd dit deel van de gevangenis - met uitzondering van de beruchte dodencel 601 - vanaf 1950 weer als gewoon Huis van Bewaring in gebruik genomen. Maar de cellen voldeden al heel lang niet meer aan de eisen van de tijd en er werden plannen gemaakt ’t complex te slopen. Grotendeels is dat ook gebeurd, maar één stuk werd - gezien het historisch belang - behouden en is sinds vijf jaar ingericht als herinneringscentrum.
En daar is nu dankzij het schuldgevoel van de NS een apart stuk voor de jeugd bijgekomen. Een cellengang die voornamelijk als opslagruimte werd gebruikt, is met financiële steun van de Spoorwegen omgebouwd tot Oranjehotel Junior. Kinderen leren in de opnieuw vormgegeven cellen wat begrippen als vrijheid en rechteloosheid inhouden. Achter ‘gesloten deuren’ worden ze geconfronteerd met de verhalen van voormalige gevangenen. De een heeft aan een illegale krant meegewerkt, de ander was betrokken bij een staking, de volgende spioneerde voor de Engelsen en weer een ander was niets meer dan een joodse onderduiker. Voor kinderen misschien wel het meest aangrijpende verhaal is dat van Bertie en Thijs Hennipman (respectievelijk 3 en 4 jaar): zij werden opgesloten om hun vader te dwingen zich aan te geven.
Doelgroep
Steeds meer musea mikken tegenwoordig op kinderen. Want wie de jeugd heeft, heeft niet alleen de toekomst, maar scoort ook hogere bezoekcijfers. Het Letterkundig Museum maakte jaren geleden al een substantieel deel van het gebouw vrij voor ’t Kinderboekenmuseum en groeide daarmee van een paar duizend bezoekers per jaar naar het indrukwekkende getal van 150.000. Met dank aan Kikker. Meer musea hebben ontdekt dat het jonge gezin een lucratieve doelgroep is. In het Spoorwegmuseum kun je zelfs met een speciaal arrangement je verjaardag vieren. Zover gaat Oranjehotel Junior niet, maar men biedt - tegen een vriendelijk tarief - wel diverse educatieve programma’s voor schoolreisjes.
Wel jammer voor scholen buiten Den Haag die op bezoek willen, dat uitgerekend nu de treinkaartjes weer een stuk duurder worden.